In ieder interview met NEC’s René van Rijswijk wordt hem gevraagd: ‘René, waarom ben jij zo anders?’ Hij heeft lange haren, een goede opleiding, houdt van Jimi Hendrix en Stanley Kubrick, leest boeken die tot nadenken stemmen en zwemt graag met dolfijnen. Anders dus, want de gemiddelde voetballer heeft een keurig kapsel, LST metaaltechniek, vindt R&B wel leuk, heeft sinds De ontvoering van Freddy Heineken geen boek meer gelezen en ligt liever op het strand dan dat hij zwemt. Bovenal is René van Rijswijk echter een bloedfanatieke voetballer; die alles wil doen om de top te halen.
“Ik ben in Rotterdam geboren en opgegroeid in Puttershoek. Maar omdat de hele familie in Rotterdam woonde, deed ik daar altijd veel dingen, het is vlakbij. Rotterdam is altijd mijn stad geweest. Thuis in Puttershoek, in de Hoekse Waard, voetbalde ik veel op veldjes, pleintjes en op de ijsbaan. Dat was een groot veld waar ze ’s winters water op gooiden, zodat het een ijsbaan werd. In de zomer stonden er goaltjes en werd er gevoetbald. Dan speelden we altijd Feyenoord-Ajax, want er waren ook nog wel een paar Ajax-fans.”
Zijn talent werd al vroeg opgemerkt. Als jongetje van tien jaar werd hij tijdens een Open Dag van Feyenoord geselecteerd. Maar hij heeft er nooit gespeeld, omdat zijn ouders het niet zagen zitten. “Vanaf mijn vijfde of zesde ging ik vaak naar Feyenoord kijken. Met mijn vader en broer op de Maastribune op een kinderkaartje van 2,50. Petje op, sjaaltje om, ik ging heel vaak kijken. Later ging ik ook wel met jongens uit Rotterdam die ik kende via de kerk. Dan bleef ik daar slapen, op zaterdagavond. Ik weet nog dat ik met mijn buurjongen stond te wachten tot we opgehaald zouden worden uit het zwembad. Toen hij vroeg: ‘wat wil je later worden?’, zei ik: ‘profvoetballer of proftennisser’. Daar moest hij toen om lachen, maar ik had zoiets van: dat wil ik.”
Dat hij niet bij Feyenoord is gaan spelen, heeft veel te maken met het geloof van zijn ouders, die van de Zevende Dags Adventisten waren. Voor hen is niet de zondag, maar de zaterdag de traditionele rustdag. In de jeugdcompetities is dat juist de vaste speeldag. Bovendien voelde René’s vader er weinig voor om tussen de schreeuwende ouders te gaan staan. Het heeft hem geen trauma opgeleverd. “Na mijn tiende heb ik er eigenlijk nauwelijks bij stil gestaan dat ik ooit nog bij een club zou gaan voetballen. Ik voetbalde op straat en ik tenniste. Jimmy Connors was mijn idool. Vanaf mijn vijftiende was ik ook veel met muziek bezig. Ik ben toen wel gaan zaalvoetballen, in een soort zelfgeorganiseerde competitie op zaterdagavond. Mensen stelden zelf een team samen, zochten een sponsor en speelden een onderlinge competitie. Op een keer had het zesde van Puttershoek geen tegenstander en toen hebben we met een aantal spelers van die zaalvoetbalcompetitie tegen ze gespeeld. Het bestuur van Puttershoek vroeg daarna of ik bij hun wilde komen voetballen”.
Zijn talent werd bij Puttershoek niet echt op waarde geschat. Vaak speelde hij in het tweede elftal. “Het was wel anders na het straat- en zaalvoetbal, ik heb me erg aan moeten passen. Ik kwam bij de senioren en was toen nog maar 1 meter 57 half; ik ben pas heel laat gaan groeien. In het begin speelde ik ook lang niet altijd in de aanval, ik heb zelfs voorstopper gespeeld, met zo’n haarband om. Toen we kampioen werden met het tweede, wilden ze me echt voor het eerste elftal hebben, dat meestal in de vierde klasse speelde. Ik ben toen in het tweede gebleven omdat het een leuk team was. In mijn laatste jaar bij Puttershoek speelde ik de laatste tien wedstrijden in het eerste, dat kampioen werd. In de kampioenswedstrijd scoorde ik twee keer en toen ben ik naar SVW gegaan, een eersteklasser uit Gorinchem. Toeval dat ze me juist toen zagen spelen? Ik geloof niet in toeval.”
Inmiddels was René naar Rotterdam verhuisd, om te studeren en op zichzelf te gaan wonen. Hij deed een paar jaar HEAO, maar dat was geen succes. “Dat vond ik helemaal niks. Toen ben ik rechten gaan doen. Dat vond ik eigenlijk alleen het eerste jaar echt leuk. Daarna was ik vooral met andere dingen bezig.” Zoals het leven van een student leiden, maar niet in een studentenvereniging. De verplichtingen die daar bij horen, bevielen hem niet zo. `Een vriend van mij zat er wel bij en moest steeds diensten draaien, mee op kamp en zo. Ik kon komen en gaan wanneer ik wilde. In die tijd ging ik veel naar concerten, Nighttown was schuin tegenover mijn huis: Smashing Pumpkins, Magna Pop, George Clinton, Dead Moon, Primus. Maar ik heb ook David Bowie, Lou Reed, Neil Young en Bob Dylan gezien.
Ik ging ook naar festivals en zo”.
Bij SVW had hij, inmiddels al 22 jaar oud, wel het hele jaar een basisplaats. Ondanks de degradatie in dat seizoen werd hij ineens opgemerkt door vijf profclubs. Twee daarvan, Dordrecht ’90 en RKC, boden hem een contract aan. De keus was gemakkelijk. “Ik heb toen voor RKC gekozen omdat zij in de eredivisie speelden. Pieter Kipping was de scout voor RKC die mij opmerkte. Bij RKC ging het heel goed. Ik heb altijd het idee gehad dat ik op een hoger niveau zelf beter zou gaan voetballen. Ik heb wel een terugslag van het vele trainen gehad. Als ik terugkijk, heb ik er jarenlang last van gehad dat ik nooit gewend ben geweest om veel te trainen. Wat dat betreft heb ik me wel erg aan moeten passen.” Het eerste halfjaar bij RKC was in sportief opzicht dramatisch. “We haalden maar zes punten tot aan de winterstop. Toen werd trainer Hans Verel weggepromoveerd en hadden we een heel goed tweede halfjaar. We hadden een hele goede spelersgroep, ik heb er een hele goeie tijd gehad. In mijn tweede seizoen had ik een basisplaats veroverd. Toen kwam Leo van Veen als trainer en die zei: ‘ik zie het helemaal met je zitten, je gaat nu definitief doorbreken’. Maar na één wedstrijd werd Playfair van PSV voor de basis gehaald, op mijn positie. Hij raakte al heel snel geblesseerd, maar ik bleef wisselspeler. Dus toen wist ik dat er iets niet klopte. Nadat ik weer een paar wedstrijden in de basis had gespeeld, kwam Cambuur, in die tijd een eerste divisieploeg. Van Veen zei toen: ‘ga maar weg, want ik heb Lammers nog en die nog en die nog’. Dus hij liet me eigenlijk vallen. Han Berger, die me al in zijn Dordrecht-tijd wilde hebben toen ik nog bij SVW speelde, heeft mij toen naar Cambuur gehaald. Ik kon er spelen en verwachtte dat Cambuur snel zou promoveren, ze stonden bovenaan. Maar dat heeft dus twee en een halfjaar geduurd.”
“Na mijn verhuizing van Rotterdam naar Leeuwarden veranderde mijn leven wel. Al mijn vrienden woonden in Rotterdam en daarmee bezocht ik concerten. In Leeuwarden was dat eigenlijk snel over, dat is wel jammer. Ik ging nog wel eens naar Paradiso in Amsterdam, Bernie Worrell van Funkadelic heb ik daar bijvoorbeeld nog gezien. Maar Leeuwarden is een hele leuke stad, het beviel me daar goed. Het is echt een voetbalstad, een heel gezellig stadion en veel sfeer. En ik heb mijn vriendin in Leeuwarden ontmoet, geen Friezin trouwens. Maar bij Cambuur is er niet echt een beleid. Het lukt maar steeds weer niet, terwijl ze een heel grote achterban hebben. Ik denk dat ze meer potentieel hebben dan Heerenveen, maar het komt er gewoon niet uit. Vorig jaar had ik het gevoel dat ik er weg wilde. Ik hoefde niet zo nodig terug naar Rotterdam, maar ik hou van verandering. Ik wilde dus weg uit Leeuwarden en ik wilde hogerop. Ik had een heel goed seizoen gehad en er was wel meer belangstelling voor me, maar NEC was heel slagvaardig en concreet. Binnen anderhalve week was het rond. Het jaar ervoor hadden ze ook al interesse, maar hebben toen Renfurm gehaald. Achteraf hoorde ik trouwens dat Stuttgart ook belangstelling had. Ze hebben wel bij de club gemeld dat ze me volgden, maar niemand had me dat verteld. Ik vind dat NEC de laatste drie jaar echt heel goed bezig is. Vroeger vond ik het nooit leuk om hier te spelen, eerst die trap af en op en dan de sintelbaan en de wielerbaan over. Maar de laatste jaren kwamen ze goed in het nieuws: goede resultaten en het team werd steeds beter. Bovendien zijn alle belangrijke spelers voor langere tijd vastgelegd. Er wordt een goed beleid gevoerd. Ik heb echt het gevoel dat ik hier door kan groeien.”
De spelersgroep van NEC heet een echte vriendenploeg te zijn. Ook Van Rijswijk ervaart dat zo. “Het is een hartstikke leuke groep. Ik heb me heel makkelijk aangepast, daar heb ik sowieso niet zoveel moeite mee”. Tijdens het interview, na de wedstrijd tegen Spakenburg, staat NEC nog op nul uit drie. Dat levert nog geen zenuwachtige toestanden op: “er is geen spanning binnen de spelersgroep of de technische staf. We weten dat het wel goed komt. Maar het is heel vervelend dat we al bijna vier weken niet gespeeld hebben. Drie gespeeld, nul punten blijft er gewoon staan. Tegen Roda hebben we ons in de rondte gewerkt. We komen terug tot 2-1, ik krijg dan een kans op 2-2, maar maak ‘m niet en dan krijg je weer zo’n rare penalty tegen en loop je weer achter de feiten aan. Alleen tegen Utrecht was het een verdiende nederlaag, tegen Twente kan je het zelf beslissen en tegen Roda kunnen we ook terugkomen in de wedstrijd. Op bepaalde momenten hadden we die wedstrijden kunnen beslissen. Vanavond tegen Spakenburg raak ik geen pepernoot. Ik heb dat altijd tegen dit soort ploegen. Niks ten nadele van hun, ik heb zelf op dat niveau gespeeld, maar ik voetbal gewoon beter op een hoger niveau. En misschien was ik vanavond overgeconcentreerd, het was immers mijn eerste wedstrijd in Nijmegen.”
Van René van Rijswijk kun je wel zeggen dat het een intuïtieve voetballer is. Een ouderwetse pingeldoos, die het voetbal op straat heeft geleerd en niet op jonge leeftijd al in tactische concepten is geperst. “ Als iemand zegt: ‘ je moet eerst zo’n beweging maken en dan weg’ , dan denk ik in de wedstrijd ‘ oh, ik moet eerst zo’n beweging maken en dan weg’ , maar dat werkt bij mij niet. Bij andere spelers werkt dat vaak wel, omdat ze ervan hun jeugd af aan op gewezen zijn. Het zijn automatismen geworden. Maar bij mij niet. Ik bied me anders aan. Er wordt vaak wel gezegd: ‘ bij hem moet je buitenom gaan, hij heeft een zwak rechterbeen’ of zo, maar in de praktijk komt het daar niet van. Als je een aantal keren tegen iemand hebt gevoetbald, weet je wel hoe hij verdedigt en ga je je er onbewust op instellen” .
Wat vindt hij van de steeds verdergaande commercialisering van het voetbal? Clubs worden bedrijven, voetbal wordt een product en vooral de belangstelling van de televisiekijker bepaalt het succes. “ Op zich hoeft het niet verkeerd te zijn dat het voetbal steeds commerciëler wordt, maar je moet niet vergeten dat het een spelletje is. Heel leuk om te doen en om naar te kijken, maar het spelletje moet voorop blijven staan. Ik vind het persoonlijk jammer dat er in de Champions League niet meer het knock-out systeem is. Gewoon tegen elkaar spelen: als je wint ga je door, als je verliest lig je eruit. Dat heeft veel meer charme. Vroeger keek ik heel veel voetbal op TV, maar de laatste jaren pik ik mijn wedstrijdjes eruit. Ik vind het veel te veel. Dan zit je dinsdag, woensdag en donderdag naar de Europa Cups te kijken en vrijdag begint de competitie alweer Ik vind het ook helemaal niet nodig. Vroeger vond ik Engels voetbal altijd leuk om te kijken, maar dat is bij Cambuur al minder geworden omdat ik altijd op zaterdagavond speelde” .
Hoe ver reiken zijn ambities? Wat denkt hij van een buitenlands avontuur? “ Ik wil zo ver reiken als ik kan, daar wil ik alles voordoen. Ik wil zoveel, ik wil graag naar Feyenoord, maar ook naar het buitenland. Engeland spreekt me aan, maar ook een kustplaats in Mexico, zoals Romeo Wouden: stuur me er maar heen. Ik wil graag op reis, maar elke keer als ik op het punt sta om weg te gaan komt er iets tussen.”
Dat avontuurlijke karakter komt ook tot uiting in zijn smaak, niet alleen op muzikaal gebied. In een interview in de Gelderlander bleek een negatief oordeel van hem over een film juist een aanrader voor de rest van de selectie. We horen hoe dat ontstaan is. “ Richard Elzinga zei in de kleedkamer eens: ‘ weet er nog iemand een goeie film? Ik wil vanavond een video huren’ . Toen zei ik: ‘ ja, Get Shorty met John Travolta en Danny de Vito’ . Komt ie de volgende dag: ‘ godverdomme, klote film, helemaal niks, halverwege heb ik ‘m uitgezet’ . Ik zeg: ‘da’s een wereldfilm, man’. Daarmee is dat begonnen. Zaten ze te kaarten en zat ik een film te kijken, in de bus, vroegen ze wat ik van de film vond. ‘ Nou, zeventje’. ‘ Oh dan zal het wel niks zijn’ . Maar als je gewoon jezelf bent, is het geen probleem dat je anders bent, in de voetbalwereld” .
De Goffertkreet, oktober 1999