De meest spraakmakende trainer die ooit bij NEC heeft gewerkt, is Wiel Coerver. In 1970 kwam hij van Sparta naar Nijmegen om drie jaar lang zijn stempel op onze club te drukken. Hij vormde voetballers als Jan Peters, Frans Thijssen en Jan van Deinsen en was succesvol met een achtste, een zevende en een negende plaats. In zijn laatste seizoen haalde NEC bovendien voor het eerst de bekerfinale, tegen NAC in Rotterdam.
Het merendeel van de wereld kent hem voornamelijk vanwege zijn voetbalscholen en zijn leermethode om een goede voetballer te worden. Hij heeft diverse voetbalboeken en videobanden (met daarin onder andere de jonge Kees van Wonderen) over die methode op zijn naam staan. Reden genoeg om deze levende legende op te zoeken, tijdens één van de spaarzame momenten dat hij in Nederland verkeert, in zijn appartement te Kerkrade.
“De hele Coerver-leermethode is eigenlijk bij NEC begonnen. Bij Sparta, de club die ik voordien trainde, kwam ik niet verder dan het organiseren van een verdediging. Op aanvallend gebied stond ik machteloos. Ik trainde twee keer zoveel als Feyenoord, maar toch waren mijn spelers lang niet zo goed als de Feyenoorders. Tijdens het geven van keeperstraining aan Van Beveren merkte ik wel dat mijn traptechniek zich verbeterde. Ik ben daar toen zelf op gaan trainen, door bewegingen zoals van Stanley Matthews te oefenen.
Het resultaat was, dat ik mij op 42-jarige leeftijd een betere voetballer voelde dan tijdens mijn actieve periode.
Dus toen ik bij NEC kwam ben ik dat op mijn spelers gaan toepassen. Toen ik een paar jaar later vertrok naar Feyenoord was het natuurlijk nog niet af. Achteraf gezien had ik toen moeten blijven en had ik mijn methode toen al verder kunnen ontwikkelen. Want bij Feyenoord had ik te maken met gearriveerde spelers die je niet zo snel bepaalde zaken kon aan- en afleren. Ik heb daar zelfs de fout gemaakt Rinus Israël op de bank te zetten en Joop van Daele te laten spelen. Maar ik was boos op Rinus dat hij op de training al die spelers doormidden schopte. Bij NEC had ik alle ruimte om mijn methode te ontwikkelen. Ik dwong die ruimte zelf af. Bij NEC hadden maar weinig mensen een idee hoe voetbal in elkaar stak, alleen Wim Gerrits, die administrateur was. De voorzitter, Willemsen dat was een ramp. Allemaal aardige mensen hoor, maar geen professionals.
Ik wist toen natuurlijk ook nog niet zoveel als ik nu weet. Toen was ik nog zo dom dat ik duurlopen ging doen met Jos Hermens, die lange afstandsloper. Terwijl duurlopen juist averechts werken, weet ik nu. Verder gingen we regelmatig fietsen, de Zevenheuvelenweg op en af. Dat werden hele competities, heel leuk. We hadden een leuke ploeg destijds en die pikten dat competitieklimaat goed op. Wij hadden natuurlijk niet de beste spelers, maar omdat wij 20% beter trainden dan elders konden we met onze spelers goede resultaten bereiken. Ik bedoel, die spelers hadden wel techniek, maar er liepen maar weinig persoonlijkheden bij. De enige echte in die ploeg waren Nico de Bree, Jantje Peters en Cas Janssens. Die Casjanssens was niet de beste speler, maar wel een echte gangster. Zoals Mario Basler van Bayern München. Als ik die zie spelen dan zie ik Cas Janssens. Maar het is moeilijk om spelers die winnersmentaliteit aan te leren. Zeker spelers op latere leeftijd zijn wat dat betreft natuurlijk al gevormd. Nadat we aanvankelijk goede successen boekten ging het in het laatste jaar veel minder: Er vertrokken veel spelers, enerzijds omdat ze allemaal goede aanbiedingen kregen en aan de andere kant omdat ik de blunder maakte ze te laten gaan. Ik dacht dat ik elke speler beter kon laten voetballen en dat we dus met andere spelers ook goede resultaten konden halen.
Maar het was een leuke tijd bij NEC. Ik heb daar veel gelachen. In die tijd was dr Honig de clubarts. En iedereen die bij hem kwam met pijn aan zijn knie, ook buiten NEC, kreeg altijd te horen dat de meniscus de oorzaak was. Op een gegeven moment vertrouwde ik het zaakje niet meer. Chris Kronshorst, die last had van zijn linkerknie, moest eens naar hem toe. Toen zei ik: ‘zeg nu eens tegen Honig dat je last hebt van je réchterknie’. En natuurlijk was de diagnose: meniscus, hahaha. Het verwijderen van die dingen was zijn vak. Hele leuke man, die Honig.
Na mijn periode als clubtrainer ben ik voor mijn gezondheid naar het buitenland gegaan en ben ik eraan toegekomen om mijn methode te vervolmaken. Dat is een langzaam proces geweest, dat nu bijna klaar is. In al die jaren is mijn methode steeds beter geworden. Toch is het heel simpel, iedere trainer met een beetje persoonlijkheid en intelligentie kan een verdediging organiseren. Maar op aanvallend gebied is dat een heel ander verhaal. Nog steeds worden de aanvallers getraind op een manier zoals dat 25 jaar geleden ook al gebeurde. Positiespelletje, positiespelletje, positiespelletje. Nooit wordt een aanvaller geleerd zijn man te passeren. Welke speler komt nu nog een tegenstander voorbij? Alleen de echte toppers. En hoe komt dat, denk je? Omdat zo’n topper de persoonlijkheid heeft zijn trainer te weerstaan en durft te pingelen. Een goed voorbeeld is Ginola van Tottenham. Zijn trainer wordt gek van hem, maar hij is tenminste in staat om een actie te maken en dus wordt hij voetballer van het jaar in Engeland. Het ligt puur aan de opleiding bij de clubs. Spelers zouden daar getraind moeten worden om steeds die man weer te passeren. Gewoon honderd keer achter elkaar proberen er voorbij te komen. Het mag 99 keer mislukken, geen probleem, maar ook de honderdste keer moet het weer geprobeerd worden. Het is toch ongelooflijk dat in Duitsland geen enkele fatsoenlijke linksbuiten rond loopt? Ook in Nederland zie je dergelijke spelers niet meer. Niemand maakt meer de actie, iedereen speelt de bal risicoloos naar een ander. Niemand overheerst zijn tegenstander. Daarom moet er individueel getraind worden. Maar dat wordt nergens ter wereld gedaan! Iedere speler kan beter worden, ook al is hij 28. Als hij maar door heeft dat je alleen maar beter wordt als je een actie kan maken. Maar dat moet je dus trainen. Gewoon 100 keer doen. Natuurlijk kun je daar het beste op jonge leeftijd mee beginnen, maar ook oudere spelers kunnen zo beter worden. Je ziet het niet meer omdat de trainers vinden dat je teveel risico loopt als je je man probeert te passeren. Maar leg mij nu het verschil uit tussen de bal verliezen door een actie, of de bal verliezen tijdens combinatievoetbal. Ik zie daar geen verschil tussen, je bent in beide gevallen de bal kwijt. Trainers pushen spelers dus niet om die actie te maken en zo blijven veel spelers dus steken in hun ontwikkeling.
Maar wat leren trainers nu op de trainerscursus? VI heeft dat laatst aan alle trainers gevraagd en allemaal zeggen ze: ‘managen’. Niemand heeft geleerd hoe een speler beter te maken. Maar hoe kan iemand als Jan Rab, die zelf nooit een bal getrapt heeft, dat nu aan trainers leren. Kijk, ik heb aan mijn eigen lijf gemerkt dat je door oefenen beter kan worden, ik kan dus een speler overtuigen dat hij door alsmaar trainen beter kan worden. Hoe kan Johan Cruijff nu iemand overtuigen, want hij heeft al zijn talent van Onze Lieve Heer gekregen? En hoe kan Wim Jansen nu een speler mentaliteit bijbrengen, als hij altijd alle ballen in moest leveren bij Willem van Hanegem?
Op die manier train ik op mijn voetbalscholen. In elke leeftijdscategorie zitten jongens die in competitieverband acties moeten maken. Elke dag opnieuw, honderd keer alle oefeningen doen. Na afloop van de dag worden er evaluaties gehouden en krijgen de jongetjes huiswerk mee. Ook hierin wordt een onderlinge competitie gecreëerd. Kijk, iedereen die meedoet is sowieso al een goede voetballer. Maar om succes te hebben moet je er alles voor over hebben. Dat is het enige wat ik eis van die jongens. Dat kan ik eisen want ik zorg ervoor dat het juiste competitieklimaat aanwezig is. Dagelijks worden de vorderingen genoteerd. Zodoende kom je tot een indeling in drie groepen, de beste in de eerste groep en de slechtsten in de laatste. Die jongens in de laatste groep worden zo extra gestimuleerd om vorderingen te maken, want ze weten: als ik geen vorderingen maak, moet ik naar huis.
De grote kritiek op mijn methode is dat iedereen altijd zegt: het werkt alleen voor de jeugd, want daar zien ze de vorderingen. Dat slaat natuurlijk nergens op. Mijn methode is juist het meest geschikt voor de toppers, maar die krijgen een dergelijke individuele training niet van hun trainers. Dus blijven ze steken op hun huidige niveau en maken ze geen progressie meer. Kijk maar eens naar de Champions League: je ziet nauwelijks meer spelers de zestienmeter binnenlopen. Da’s echt heel jammer”
Marc Schramm, Michel Gunsing en Joost van Kuppeveld
De Goffertkreet, oktober 1999