De naam Van Basten hoorde Cheick Sako pas voor het eerst toen hij in Nederland kwam. Voetballen had nooit zijn grootste interesse. De jonge Afrikaanse vluchteling, prof nu, wil strijden tegen het onrecht in deze wereld. Zoals dat hem in zijn jeugd is aangedaan.
Werken bij de rechtbank lijkt Cheick Sako machtig mooi werk. Daarom gaat de profvoetballer met ingang van het nieuwe studiejaar voor tolk/vertaler studeren. Niet omdat het einde van zijn carrière nakende is – hij heeft nog één jaar een contract bij NEC, werd afgelopen seizoen al verhuurd aan TOP Oss, en de werkgelegenheid in de voetballerij loopt terug – maar meer uit ideëel oogpunt.
In zijn geboorteland, het West-Afrikaanse Frans Guinee, wilde Sako ook al jurist worden. “Daarvoor is het nu te laat. Ik ben al twintig. Maar ik wil wel een einde maken aan de oneerlijkheid in deze wereld.” Dat klinkt strijdbaar voor zo’n jonge vent. Het blijkt ingegeven door zijn verleden, zijn jeugdtrauma. Zijn beide ouders zijn er niet meer, Cheick kwam in zijn eentje als zestienjarige naar Nederland. Je kunt eruit persen wat je wil, over wat er precies gebeurd is, praat hij niet. Vrij rap leerde Sako de Nederlandse taal, en hij bleek ook nog eens een bovengemiddelde voetballer. Dat talent bracht hem dit seizoen op huurbasis bij TOP Oss. Trainer Harry van den Ham had hem beloofd dat hij in de laatste tien wedstrijden van het seizoen nog een contract in de wacht kon slepen. Maar hij had pech, in de uitwedstrijd tegen VVV scheurde zijn lies in. “Voetballen kan hij wel”, stelt Van den Ham, “daar twijfel ik niet aan, maar dat moet er in de wedstrijd dan wel uit komen. Ik heb hem gestimuleerd om een studie op te pakken, dan heeft-ie ook een toekomst. Cheick is een jongen met doorzettingsvermogen, die kan slagen in de maatschappij.”
Beetje pingelen
Toen de jonge Guineeër in 1998 via Eindhoven in Nijmegen neerstreek, maakte Jos Ariens, begeleider van alleenstaande minderjarige asielzoekers, hem wegwijs in die Nederlandse maatschappij. Als hij Sako thuis bezocht, kwam al snel een bal tevoorschijn. “Een beetje pingelen was eigenlijk altijd het eerste wat we deden”, herinnert de voetballer zich. Dat kon Sako goed, het beste van de twee.
Ariens, zelf trainer van de Wijchense zaalvoetbalclub Kronenburg die volgend seizoen in de eredivisie uitkomt, vond dat deze jongen wat moest doen met zijn talent. “Daarom heb ik hem een keer meegenomen naar een voetbalclub, want ik had wel in de gaten dat hij aardig kon ballen.” Maar Sako voelde er weinig voor om lid te worden. “Het was mij te koud om buiten op het veld te staan. Het was december toen!” Na aandringen van Ariens meldde Sako zich toch maar aan bij het Nijmeegse SCE. “Ik moest twee keer per week trainen. Ik dacht: ‘Dat moet te doen zijn’.” Behalve als het hard vroor, dan bleef hij thuis bij de kachel zitten. De Afrikaan kon zich niet voorstellen dat er met zulke kou gevoetbald werd, ook niet als de club hem ’s avonds belde om te vragen waar hij bleef. Voetballen doe je toch gewoon voor je lol! “In mijn land wel tenminste. Voetballen op straat was elkaar een beetje dollen. En als je na tien minuten moe was of geen zin meer had, ging je wat anders doen. Basketballen ofzo. Voetballen was een spel met vrienden, geen beroep. Het was nooit in mijn hoofd opgekomen om prof te worden. Ik was niet eens geïnteresseerd in voetbal. Ja Pele, die kende ik natuurlijk wel. Maar van Marco van Basten hoorde ik bijvoorbeeld pas voor het eerst toen ik in Nederland woonde.” Bij SCE begon Sako in de A1, maar na vier wedstrijden mocht hij al met het eerste elftal meedoen en vrij snel daarna stond hij bij de vierdeklasser in de basis. Zijn stroom aan doelpunten bleef niet onopgemerkt bij de scouts van NEC en na vier maanden al plukte de eredivisieclub hem weg. Voor de landelijke A-jeugd. Daar werd hij dikke maatjes met Frank Demouge, nu spits in de NEC-selectie van Johan Neeskens. “Hij is mijn beste vriend. We bellen veel. En toen in Nederland nog alles nieuw was voor mij en ik nog alleen was – nu heb ik een vriendin – bleef ik regelmatig bij hem thuis slapen, één of twee keer per maand.”
Mimiek
Dan schakelt hij even over op het Guinees met twee vrienden die ook aangeschoven zijn. Trots en blijdschap zijn aan zijn mimiek af te lezen. “We hadden het erover dat er tussen Frank en mij in het tweede elftal een onderlinge strijd was wie het meest scoorde. Ik won. Sako 16, Demouge 15”, lacht hij nog na. Maar desondanks werd zijn vriend overgeheveld naar het eerste elftal en hij verhuurd aan TOP Oss. “Ik ben blij voor hem, trots. Echt waar. Iedereen krijgt in het leven een kans. Dit is de zijne.”
“Junquiera, die bij Emmen voetbalt, ken je die?”, vraagt Sako ineens. “Met hem heb ik na onze wedstrijd in Emmen een poosje staan praten.” Gisteravond was de Angolees in Oss voor de ‘return’, tevens de laatste competitiewedstrijd van het seizoen. Marcio Junquiera is lotgenoot van Cheick Sako, ook zonder ouders naar Nederland gekomen, gevlucht voor de burgeroorlog in zijn land. Voetballers met een vluchtelingenverhaal trekken naar elkaar toe, zo blijkt. De voorbije weken revalideerde Sako bij zijn werkgever NEC van zijn liesblessure en dan trof hij ‘s-ochtends vaak Youssouf Hersi, topscorer van het eerste elftal en als zevenjarige met zijn ouders Ethiopië ontvlucht. “Dan praten we een kwartiertje ofzo. Alleen over voetbal, nooit over privézaken.” Onuitgesproken begrip blijkt minstens zo waardevol als een diep gesprek over jeugdtrauma’s.
Sako, Junquiera en Hersi zijn drie van de vier spelers in het huidige Nederlandse profvoetbal die als asielzoeker naar Nederland zijn gekomen. Liberiaan Collins John van FC Twente is de vierde. Volgens professor Anton van Kalmthout, hoogleraar Strafrecht en Vreemdelingenrecht aan de Universiteit van Tilburg, is dat lage aantal ondanks de atletische kwaliteiten die Afrikanen worden toegedicht, niet zo verwonderlijk. “In 2002 kwamen er nog maar 20.000 asielzoekers Nederland binnen. Laat eenderde van hen tussen de 15 en 28 jaar oud zijn en daarmee eventueel interessant voor voetbalclubs. Neem daar alle mannen van en vervolgens zij die kunnen voetballen. Ik schat dat er dan niet meer dan enkele tientallen overblijven”, rekent hij voor. “En dan heb je nog te maken met sociaal-culturele aspecten als heimwee, die de kans om in het profwereldje te slagen beïnvloeden.”
Flink dossier
De Tilburgse professor heeft de laatste jaren een flink dossier verzameld over voetbaltalenten van buiten de Europese Unie die via illegale weg in de Nederlandse jeugdopleidingen zijn beland. De Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) staat werken aan mensen onder de achttien jaar namelijk niet toe. Alleen voor exceptionele talenten wordt een uitzondering gemaakt. Tot op heden is die regel alleen toegepast bij Nwanko Kanu (ex-Ajax, nu Arsenal) en Ronaldo (ex-PSV, nu Real Madrid). Meer dan eens haalde Van Kalmthout uit naar profclubs, scouts en voetbalmakelaars die gewetenloos jonge, talentvolle spelertjes uit derde wereldlanden haalden, maar zich niet meer om ze bekommerden als ze afvielen.
Twee jaar geleden bijvoorbeeld trof hij in de penitentiaire inrichting in Tilburg een zeventienjarige jongen uit Kameroen aan. Die was door zijn oom, een malafide voetbalmakelaar, bij eerstedivisieclub Haarlem gestald, maar had de technische staf niet weten te imponeren met zijn balvaarigheid. De Willem-II-gevangenis in Tilburg was het laatste station voor de jonge Afrikaan. Hij moest het land uit, omdat hij geen tewerkstellingsvergunning had – en die wordt dus hoogstzelden verstrekt aan minderjarigen – die vereist is voor een verblijfsvergunning. Voor vluchtelingen geldt overigens de omgekeerde procedure. Voor hen is werk immers niet de hoofdreden om naar Nederland te komen.
Van Kalmthout: “Als je niet goed genoeg kunt voetballen, interesseert de club zich kennelijk niet meer voor je. Hij kon zich ook niet beroepen op zijn exceptionele aanleg, want als je de A1 van Haarlem niet eens aankunt, ben je waarschijnlijk niet het talent waar de wereld op zit te wachten.” Feyenoord dacht dat wel van Leonardo de Vitor Santiago, voetbalnaam Leonardo. Het Braziliaantje speelde echter als zeventienjarige met een vals Portugees (dus EU) paspoort mee in het eerste elftal. De geruchtmakende affaire was voor hulporganisatie Terres des Hommes aanleiding om een onderzoek te doen naar de handel en wandel van profclubs bij het ronselen van jeugdig talent in de ontwikkelingslanden. Het rapport ‘Scoren met kinderen’ dat volgde, zette alle verantwoordelijke instanties op scherp, ook bij asielaanvragen. Een asielzoeker mag wel voetballen, maar zolang hij geen verblijfsvergunning heeft, niet betaald. Dus ook niet in de A-jeugd en het beloftenteam (het tweede elftal), want die maken een wezenlijk onderdeel uit van een betaaldvoetbalorganisatie.
Op dat punt heeft Ajax gezondigd met een van zijn grootste talenten, Nando Rafael. De Angolees, gevlucht uit een land in burgeroorlog, is – zoals dat heet – uitgeprocedeerd en had dus helemaal nooit bij de Amsterdamse club mogen voetballen. Vlak voor aanvang van dit seizoen koos de spits eieren voor zijn geld en greep met beide handen een contract bij de Berlijnse Bundesligaclub Hertha BSC aan. Hoewel Terres des Hommes in zijn rapport eenduidige Europese wetgeving bepleit, zijn in Duitsland de regels nog altijd soepeler.
Kritischer
“Je kunt wel stellen dat Nando Rafael in Nederland geen verblijfsvergunning heeft gekregen, doordat er sinds dat onderzoek van Terres des Hommes scherper opgelet werd. Het CWI kijkt tegenwoordig een stuk kritischer bij het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen aan voetballers van buiten de Europese Unie. Grote clubs moeten niet denken dat zij de dans kunnen ontspringen en kleine clubs niet”, meent Van Kalmthout. “Ik kan niet geloven dat het verzoek van Rafael is afgewezen als zijn vluchtverhaal waar zou zijn. Ajax heeft geheid de beste asieljuristen in de arm genomen. De rest van zijn gezin is vermoord, maar wie weet komt dat wel omdat zijn vader in de drugshandel zat. Dat Angola je vaderland is, is nog geen gegronde reden voor een verblijfsvergunning”, zegt hij.Nando Rafael hoopt via een transfer naar Ajax terug te keren in Nederland. En Cheick Sako is ervan overtuigd dat hij nog niet klaar is als profvoetballer. “Je dois me battre pour ma vie”, verkondigt hij zijn levensmotto. Hij moet strijden voor zijn leven.