Vandaag in de Gelderlander
De bleke neus van Menotti en de wraak bij de kleedkamer
25 jaar geleden. Met twee bussen vertrokken een kleine 100 supporters naar Spanje voor Barcelona-NEC. Thuis werd 19 oktober knap verloren. Maar we kregen nog een kans: 2 november in Barcelona.
Nog wordt hij zwetend wakker. Vijfentwintig jaar lang. De ervaring hoe het zoet van de overwinning in een klap een bittere nederlaag werd. Menotti lijdt sinds 2 november 1983 aan het NEC- syndroom. Want: hij had gewonnen. Maar er echt van genieten kan hij niet. Hij de grote Argentijn. De wondertrainer van Barcelona. Hij, de bondscoach van de Argentijnen, de moordenaar van het gestolen Oranjewereldkampioenschap 1978. César Luis Menotti, El Flaco, De Magere. Een naam in neongoud. Lange zwarte haren. En dan die neus. Nee, verder mocht hij niet. Nee, zelfs hij mocht de kleedkamer niet in, braaf wachten tot de heren voetballers klaar zijn. En dan: die ene man. Blond, krullen, bril. Jonger. Met een strakke blik negeert hij de driftige gebaren van de bewakers. Ze deinzen terug, duiken onderdanig in de schaduw van het grote ego dat voorbij beent. De Man passeert Menotti. De Argentijn vergeet aan zijn sigaret te trekken. De grote neus wordt wit.
Lijkbleek. De Man loopt door naar de kleedkamer van die jongens uit Nijmegen. Gejuich gulpt naar buiten. Ze hadden toch verloren? NEC? Maar dit was de kreet van de overwinning. Een stuk of vijftien mannen in hun blote kont in een groot bad: Fier trekken wij ten strijde galmt het uit het zwembad. Opnieuw gaat De Man aan Menotti voorbij. Een minzame knik. De grote geprononceerde neus, de totempaal van Menotti’s onoverwinnelijkheid, is een zielig hangding geworden. Op eigen terrein verslagen door een Nijmegenaar die meer mocht dan hij, dan de grote Menotti.
En 25 jaar later word ook ik nog altijd wakker en geniet van het moment van de wraak. Postuum op de Oranjemoord, de tackel op Robbie Rensenbrink en co in Argentinië en het zoete eerherstel van elf moedige jongens uit Nijmegen. De wraak van de derde helft. Ik heb hem toen in de ogen gekeken en El Flaco, de Magere, laten voelen dat je als wereldtrainer op het veld dan wel met een miljoenenploeg van een provinciestadje kunt winnen, maar dat je een Nijmegenaar, een NEC-er nóóit kunt breken. vijfentwintig jaar later durf ik te bekennen dat die morele overwinning op Barça in zekere mate te danken is aan een gevaarlijk spel met een stel Algerijnen en twee stevige lijntjes coke.
De dag voor de wedstrijd. De harde supporterskern van NEC op weg naar de Catalaanse stad. Vierennegentig supporters en een verslaggever van De Gelderlander. Zestienhonderd kilometer en twintig uur in de bus om elf jongens in korte broek te laten weten dat ze niet alleen zijn. De zon gaat op. Het bier is op. Twintig uur later rijden we Barcelona binnen. Grote woorden klinken: „ Jongens, we schrijven nu Nijmeegse geschiedenis.” Menotti we koooooooomen.
Trouw blijft het politiekorps ons volgen. Tot we dorst krijgen en een kroeg binnen gaan. De sfeer binnen stinkt. We zingen. Donkere mannen luisteren. Het wordt grimmiger. De ogen volgen elke beweging. Het zijn geen Spanjaarden. Het zijn Algerijnen. Er wordt wat geduwd: Ku je nie uutkieke. Dat kan de Algerijn wel, maar dat wil hij niet. He sjembek. Een vuist balt zich. In mijn beste Frans laat ik de man weten dat we de laatste tijd zo van het Algerijnse voetbalelftal hebben genoten. En dat wij ook voetballiefhebbers zijn en dat Barça onze tegenstander is. Ze hoeven maar in te koppen en ze doen het. Of ik een biertje wil. Een van de mannen komt naar me toe. Ik moet met hem mee naar beneden, naar de wc. Ik? Oui, toi. Met drie mannen en een bonzend hart loop ik de trap af naar beneden. Een van de mannen geeft me een dichtgevouwen papiertje. Wit poeder. Een cadeautje. Coke. Maar in godsnaam wat doe ik er mee.
Buiten staat de helft van het Catalaanse politiekorps te wachten. Pakken ze me, dan woon ik voor zeker tien jaar in een Spaans cellencomplex. Zeg ik nee, dan beledig ik dit deel van de Spaanse onderwereld. Er is maar een manier: de middenweg, via mijn neus. Nou Camp. Een eerste divisieclub in het grote Nou Camp. De ene week Heracles, VVV, Cambuur en dan ergens in het rijtje Nou Camp, Barcelona. Een waanzinnig affiche, daar kan geen nederlaag tegenop. Iedereen is moe. Maar mijn neus zit nog vol. De adrenaline kookt.
Ik wil en zal naar de kleedkamer. Bewakers roepen: Ho!. Me hoela zeg ik, en dwing de doorgang af. Tot in die laatste gang. Tot vlak voor de kleedkamer. Daar staat hij tegen de muur: Menotti. Cesar Luis Menotti oog in oog met een eenvoudig verslaggever van De Gelderlander. Maar wel een met een Algerijnse witte motor. Ik loop hem straal voorbij en open de deur en daar zitten onze jongens in een immense badkuip. Het bad bubbelt van de feestvreugde. Hier baden geen verliezers, hier baden nazaten van de Romeinen, overwinnaars, NEC-ers. Weer langs Menotti. Hij heeft het feestgedruis gehoord. Hij kijkt me met verbazing aan: Menotti en het NEC- syndroom. He: Menottiiiiiiiiiiiiiiiii