Herman en Theo, echte clubmensen

Herman Jansen en Theo Cor­nelissen, de materiaalverzor­gers van NEC, lopen al heel wat jaartjes mee bij de Nij­meegse club. Iedereen kent ze, maar toch is het goed om eens nader kennis te ma­ken met deze twee echte clubmensen.

De adoratie gaat uit naar voetballers en hoofd­trainers. Maar behalve om de grootverdieners, die meestal na een of twee jaar al­weer zijn vertrokken, draait het bij een club als NEC ook om mensen die hun ziel en zaligheid stoppen in hun cluppie. Dag in, dag uit ­jaar in, jaar uit. Mensen die geen topsalaris opstrijken, maar geen oog dicht doen als het slecht gaat, en die van geluk staan te grienen als er successen worden behaald.

Bij NEC werken opvallend veel echte clubmensen. Ook Herman Jansen ( 62) en Theo Cornelissen (71), de twee materiaalverzorgers van het eerste team, lopen al heel wat jaartjes mee. Cornelissen heeft van het tweetal de langste staat van dienst. Hij is getrouwd met Ellen van Eldik, ooit een van ’s lands beste voetbalsters en sinds jaar en dag hoofd van de afdeling financiële zaken bij NEC. Cornelis­sen: „Eigenlijk ben ik er in 1991 via Ellen ingerold. Wij werkten alle­bei op de universiteit. Na een reor­ganisatie kon ik er vervroegd uit.

Al gauw vroeg Henk van deWater (destijds voorzitter) of ik er iets voor voelde om als vrijwilliger bij NEC aan de slag te gaan. Als ma­nusje- van-alles. Binnen de kortste keren had ik zo’n beetje alles op m’n nek. Het beheer van het oude stadion, het spelershome waar toen overdag het CBR in zat, alle horeca, zelfs de verkoop van de warme worsten.”

Herman Jansen kwam twee jaar la­ter in het kader van de sociale werkvoorziening bij NEC terecht. „Ik heb geluk gehad. Voor hetzelf­de geld had ik achter de lopende band gestaan. Ik werd door toen­malig manager Heino Jacobs aange­steld als materiaalman.” Jansen viel bij NEC meteen met z’n neus in de boter. „In mijn eer­ste seizoen versloegen we Ajax in de beker, speelden we de finale in De Kuip tegen Feyenoord en pro­moveerden we naar de eredivisie.

Als toetje bood de KNVB ons een reisje naar Florida aan. Toch vind ik de successen van het afgelopen jaar nóg mooier. Zoiets maak je zelfs bij een topclub zelden mee.” „ Het is misschien niet de mooiste herinnering, maar de trip die wij in datzelfde jaar naar Oezbekistan maakten, is mij het meest bijgeble­ven”, vertelt Theo Cornelissen. „Het was daar zo armoedig. En het hotel was zo vies, daar zou je nog geen varken in onderbrengen. Als je dat vergelijkt met de luxe onder­komens die wij tijdens het UEFA Cup- toernooi hebben gehad…” Zoals de hele organisatie bij NEC in de loop der jaren een enorme ontwikkeling doormaakte, zo gold dat ook voor het werk van de ma­teriaalmensen. Jansen: „Het is alle­maal veel professioneler gewor­den.

Neem de wasmachines. In mijn begintijd werkten we met heel kleine apparaten, waarin je lang niet alles kwijt kon. En als zo’n ding kapot ging, moest je wachten tot de monteur langs­kwam voor je verder kon. Het is ook wel eens voorgekomen dat zo’n wasmachine niet meer te re­pareren was. ‘Ga maar naar de lui­zenmarkt, kijken of ze nog een tweedehandsje hebben staan’, zei Van deWater.” In het tijdperk-Van deWater moest bij NEC elk dubbeltje wor­den omgedraaid voor het werd uit­gegeven. Cornelissen: „ Shirtjes werden in die tijd veel langer ge­bruikt. Als ze uit de droger kwa­men, probeerden we ze uit te rek­ken zodat ze weer een beetje pas­ten. En als ze te veel gekrompen waren, gingen ze naar de voetbal­school.

Tegenwoordig gaan de shirtjes vaak maar één of twee wedstrijden mee. De week erop is er wel weer een nieuwe rugspon­sor. Of de UEFA stelt eisen waar­aan het tenue moet voldoen. Elke aanpassing betekent wel dat er 45 shirts moeten worden geprepa­reerd. Twee per speler, want ze wil­len er ook allemaal een met hun tegenstander ruilen.”

Mede doordat NEC zo ver kwam in de UEFA Cup begint de stapel bij Nike bestelde tenues al aardig te slinken. En bijbestellen is geen optie, legt Cornelissen uit. „ Nike levert alleen als wij er minimaal vijfduizend afnemen. Dat heeft nu geen zin meer. We zullen het met onze voorraad uit moeten zingen.” Een van de mooiste aspecten van hun job, is de omgang met de voet­ballers. Jansen: „Vroeger kwam ik wel eens in hetzelfde café als Jan­tje Peters. Dan kon ik mijn ogen niet van ’m afhouden. Nu ga je da­gelijks om met bekende spelers, bijna vriendschappelijk. Het zijn net gewone mensen. Er zitten maar weinig kapsoneslijders bij.

„Natuurlijk is het leuk”, vertelt Cornelissen. „ Anders ging ik thuis wel achter de geraniums zitten. Het doet je goed als je waardering krijgt van de spelers. Die proef je vooral bij degenen die al wat lan­ger meelopen, jongens als Pothui­zen, Zomer en Babos. De jongere knapen vinden het niet meer dan logisch dat alles voor ze klaar ligt.”

Bron: De Gelderlander

Reageer via DTH Facebook of deel via social media of mail.