Milano Koenders baalt van handsbal die tot openingstreffer leidt.
De teleurstelling droop van het gezicht bij Milano Koenders. De verdediger vond dat NEC gisteravond wel erg weinig had gekregen voor de inspanningen tegen Hamburger SV. „Tot het eerste doelpunt deden we goed mee, vond ik. Al hadden we het in het eerste half uur niet gemakkelijk. Net in een fase waarin we de wedstrijd onder controle kregen, incasseerden we twee klotegoals. Dan ga je met een 2-0 achterstand de rust in en dan weet je dat het moeilijk wordt tegen een topclub als HSV.”
De huurling van AZ was op onfortuinlijke wijze betrokken bij het Duitse openingsdoelpunt, vier minuten voor de pauze. Koenders kreeg de bal in een duel van dichtbij tegen zijn arm, scheidsrechter Ceferin oordeelde nochtans dat er sprake was van opzettelijk hands. „Ongelooflijk”, foeterde de vleugelverdediger van NEC. „ De bal werd vanaf minder dan een meter tegen me aan geschoten. Wat moet ik dan? .Ik kan toch moeilijk mijn arm er afrukken.”
Ook de tweede tegengoal, op slag van rust, kwam zeer ongelukkig tot stand. „Die dingen overkomen je wanneer je tegen een topclub speelt. Waarbij ik maar in het midden laat of het een kwestie van geluk is of misschien toch met kwaliteit te maken heeft.”
Kort na de hervatting was Koenders betrokken bij een hachelijk moment. Hij verspeelde de bal aan Ivica Olic waardoor de aalgladde Kroaat vrij baan kreeg naar doelman Babos. Koenders pakte zijn tegenstander heel even bij het shirt, Olic stortte gewillig ter aarde, maar scheidsrechter Ceferin liet ditmaal genade voor recht gelden. „Terecht”, vond Koenders. „Een zuivere schwalbe, het was belachelijk geweest als hij ’m daarvoor op de stip had gelegd.”
Natuurlijk wordt de return in Hamburg een formaliteit, wist Koenders ook. „We moeten daar onze huid zo duur mogelijk proberen te verkopen. Dat wordt moeilijk zat, maar we gaan het proberen. En verder proberen we zo veel mogelijk te genieten. Daarna moeten we ons maar richten op de competitie. En op de KNVB-beker, want daar zitten we ook nog in.”
Bron: De Gelderlander