Peter Wisgerhof haalt herinneringen op aan zijn oude maatje.
Als basisklant of als invaller, de kans is groot dat Patrick Pothuizen (36) morgen in actie komt tegen AZ. Als dat gebeurt, wordt de NEC-routinier lid van een select gezelschap: de club van 250. Daarmee treedt Pothuizen in de voetsporen van Peter Wisgerhof. De FC Twente-verdediger bereikte vorig seizoen in de uitwedstrijd tegen Roda JC de mijlpaal van 250 eredivisieduels in het rood- groen-zwart.
De carrières van het duo kronkelen zich het afgelopen decennium opmerkelijk door elkaar heen. Wisgerhof kwam in 2000 van Vitesse naar Nijmegen als opvolger van Pothuizen die juist de omgekeerde weg had bewandeld. „ Later heeft Potje vaak tegen mij gezegd dat ik mijn loopbaan in feite helemaal aan hem te danken heb, haha.
„ Achteraf kun je vaststellen dat wij behoorlijk wat gemeen hebben. Niet alleen hebben we bij dezelfde clubs ( NEC, Vitesse en FC Twente) gevoetbald, we zijn ook allebei echte fysiek sterke centrumverdedigers. Ook qua karakter zijn er overeenkomsten, al ben ik misschien een tikje rustiger dan hij.”
‘Kleurrijk’ is wel een goede omschrijving van Pothuizen, vindt Wisgerhof, die het repertoire met grappen en grollen uit en te na kent. Een van Potjes standaardgrappen mag niet ontbreken: „Patrick had de gewoonte om zich na het douchen te scheren. Soms liep hij dan radeloos door de kleedkamer en vroeg aan de jongens: ‘Heeft iemand mijn scheermesje gezien. Ik ben net ergens gaan zitten, nou kan ik dat ding nergens meer vinden’. Had hij dat krabbertje tussen zijn billen gestopt.
„Patrick is gek op ouwehoeren, maar als je een beroep op hem doet, staat hij altijd klaar om je uit de brand te helpen. Hij leeft ook veel meer voor zijn sport dan de meeste mensen denken. Natuurlijk, hij heeft dat stempel gekregen dat hij graag in de kroeg zit en ook wel eens een sigaretje rookt, maar hij doet dat alleen als het kan. Nooit voor een wedstrijd. Het is niet voor niets dat hij het zo lang heeft volgehouden.”
Wisgerhof kreeg de afgelopen jaren een hechte vriendschapsband met Pothuizen. „Na de training bleven we vaak hangen om te kaarten of te pokeren. En natuurlijk was hij ook mijn kamergenoot tijdens trainingskampen en bij Europese wedstrijden. „Ik heb niet veel slaap nodig, maar zijn energie is helemaal onuitputtelijk. Dat merkte je vooral tijdens die trainingskampen. Tegen de tijd dat ik in slaap viel, werd hij meestal al weer wakker. Ik mocht trouwens nooit eerder gaan slapen dan hij. Hij beweerde dat ik snurkte of andere hinderlijke geluiden maakte, waardoor hij geen oog dicht kon doen. En de volgende ochtend stond hij om zeven uur al weer bij mijn bed: ‘Kom Peet, we gaan zwemmen’. Gewoonlijk was ik helemaal kapot na zo’n trip.”
Bron: De Gelderlander