Antti Sumiala was even terug in De Goffert, twee seizoenen de thuishaven voor de Fin. Sumiala was in Nijmegen om te komen tot samenwerking met NEC.
Uiterlijk is hij niet veel veranderd sinds hij twaalf jaar geleden uit De Goffert vertrok. Het haar is wat korter, het gezicht wat voller, maar de meeste NEC-supporters herkennen hem onmiddellijk. Antti Sumiala speelde halverwege de jaren negentig gedurende twee seizoenen in Nijmegen en was er met zijn 22 doelpunten in belangrijke mate verantwoordelijk voor dat NEC zich in die moeilijken jaren op het hoogste niveau wist te handhaven.
„ Achteraf gezien was de periode bij NEC de beste in mijn actieve carrière”, vertelt de nu 35-jarige Fin. „Ik werd hier twee keer clubtopscorer en was ook populair bij de fans. In mijn eerste seizoen bij FC Twente ging het ook wel lekker, we speelden dat jaar zelfs Europees. Daarna werd het allemaal wat minder.” Na een conflict met Twente-trainer Hans Meyer begon Sumiala aan een jarenlange zwerftocht door Europa. Hij verdiende de kost bij kleine clubs als FC Jokerit (Finland), Yozgatspor en Sebatspor (Turkije), Reutlingen (Duitsland), Norrköping (Zweden) en Vaduz (Liechtenstein). De spits voetbalde zelfs nog een paar maanden in de Verenigde Staten, bij Kansas City, alvorens hij drie jaar geleden huiswaarts keerde.
Sumiala sleet zijn laatste jaren als voetballer bij Porin Palloilijat, de club uit zijn geboortestad Pori. De voetbalschoenen heeft hij ruim een jaar geleden opgeborgen, Sumiala is inmiddels eigenaar en technisch directeur van PoPa, zoals de club in de volksmond heet. „Voor ik in Nederland ging voetballen, speelde ik in Pori bij FC Jazz. Dat was destijds een goede club, we werden in ’93 kampioen van Finland en Jazz speelde in die periode elk jaar Europees voetbal. Maar na 2000 kwam de klad erin en een paar jaar geleden ging de club zelfs failliet. Oud-international Rami Nieminen, een vriend van me, stapte over naar PoPa, de oudste vereniging van de stad. Hij vroeg me of ik samen met hem wilde proberen om de club te professionaliseren”, vertelt Sumiala.
„Daar zijn we drie jaar geleden mee begonnen. Het eerste seizoen kwamen we een punt tekort voor promotie naar de eerste divisie, het tweede jaar werden we met grote voorsprong kampioen. Het afgelopen jaar eindigden we als vierde, komend seizoen hopen we de stap te maken naar het hoogste niveau. Het is de bedoeling dat we op termijn uitsluitend met fullprofs gaan werken.”
„Ik wil met PoPa toe naar het Heerenveen-model, een talentenfabriek die jonge beloften aantrekt om ze te laten rijpen en ze dan aan grotere clubs te verkopen. Onze filosofie houdt in dat die jonge spelers bij ons echt aan spelen toekomen.” Sumiala wijst op de jongeman die tijdens het gesprek is aangeschoven. „Juho Lehtonen geldt als het grootste talent van Finland. Hij is snel, behendig in de zestien en scoort gemakkelijk. We hebben geluk gehad dat hij bij ons is komen voetballen, alle grote Finse clubs zaten achter hem aan. Maar na uitvoerige gesprekken met zijn vader en met Juho zelf is de keus toch op PoPa gevallen, omdat hij bij ons de kans krijgt om te spelen en ook omdat het maar een kilometer of vijftig van zijn ouderlijk huis is. Hij is in augustus zeventien geworden, maar speelde het afgelopen seizoen al negentien wedstrijden waarin hij twaalf keer scoorde. Hij is echt een sensatie.”
Nu het voetbalseizoen in Finland ten einde is, ziet Sumiala een mooie gelegenheid om zijn jonge protégé te laten ruiken aan een buitenlands avontuur. Afgelopen week trainde de spits een aantal dagen mee met het beloftenteam van NEC en scoorde zelfs in een oefenduel tegen de amateurs van coach Fabian Krebbers. Lehtonen is een van de troeven die Sumiala in handen heeft in zijn poging NEC te interesseren in een samenwerkingsverband met PoPa. „Het zou een ideale combinatie zijn. NEC krijgt de beschikking over onze grootste talenten, wij profiteren van de knowhow bij deze club. We zitten nu nog in een oriënterende fase, maar ik ben ervan overtuigd dat ik binnenkort opnieuw naar Nijmegen kom om verder te praten met mijn oude ploeggenoot Carlos Aalbers.”
Bron: De Gelderlander