Zomer: “Ik durf nu pas mijn faalangst toe te geven”

Ramon Zomer (24) heeft alle twijfels van zich afgegooid en verlengde onlangs zijn verblijf bij NEC met drie jaar. Bij de club uit Nijmegen, die hem haalde om de Zweed Jonas Olsson te doen vergeten, vond hij het plezier in het voetballen terug. Het oprechte verhaal van een bescheiden Tukker die té gedreven was. ‘Ik zag elke wedstrijd als een struikelblok.’

Wat heb ik moeten wennen aan de voetbalwereld. Ik loop nu alweer een tijdje mee, heb een kleine 150 competitieduels achter mijn naam staan, maar nog altijd kijk ik met gemengde gevoelens terug op mijn eerste jaren. Ik kreeg op mijn negentiende een kans in de eerste selectie van FC Twente en vanaf dat moment veranderde mijn leven. Waar ik in de jeugd nog vrijblijvend kon genieten van een wedstrijdje, ging het grootste plezier als profspeler er een beetje van af. Eigenlijk kon ik in het begin niet genieten om selectiespeler te zijn. Natuurlijk was het altijd mijn doel geweest, maar eenmaal als prof had ik er niet echt plezier in. Dat had niet alleen met mijn omgeving te maken, maar misschien nog wel meer met mijn eigen karakter.

Ik ben een échte Tukker, opgegroeid in Daarlerveen, een klein dorp met vijftienhonderd inwoners in hartje Twente. Een dorpshuis, een kerk, een sportzaakje en café ’t Vossenhol. Voor boodschappen moet je naar de omliggende dorpen. Toch ben ik verknocht aan mijn roots en heb daardoor soms moeite me aan te passen in een nieuwe omgeving. Ik ben een binnenvetter, kijk altijd eerst de kat uit de boom en stel me bescheiden op. In de voetbalwereld komt het wel eens voor dat je daardoor ondersneeuwt. Op mijn dertiende maakte ik de overstap naar de jeugdopleiding van FC Twente en merkte ik voor de eerste keer hoe het leven buiten het dorp eruit zag. Enschede was voor mij de grote stad en ik kwam in aanraking met leeftijdsgenoten die woorden gebruikten waarvan ik het bestaan niet wist. Ik had er in het begin moeite mee, maar na verloop van tijd had ik me aangepast. Zo’n soortgelijk proces maakte ik mee toen ik in 2002 van trainer René Vandereycken een kans bij het eerste kreeg.

Typerend daarvoor was het trainingskamp in Hoenderloo tijdens mijn eerste voorbereiding. Volgens mij ben ik buiten de trainingen om de hele week mijn kamer niet afgeweest. Met eten was ik gefocust niet te veel op te scheppen of rare dingen te doen, en ik twijfelde continu of mijn dialect niet te stuntelig overkwam. Ik ging extra op mijn woorden letten, waardoor ik juist ging stotteren. Ik keek tegen mijn ploeggenoten op en legde mezelf zóveel druk op om niets fout te doen, dat ik na die week zowel fysiek als mentaal helemaal gesloopt was. Ik had veel moeite om mezelf een plek te geven in de groep en daarbij viel de hiërarchie me ook tegen. Jongens van twee of drie jaar ouder die probeerden mij hun wil op te leggen, omdat ik er net bijzat. Nu besef ik dat het er blijkbaar allemaal bij hoorde, maar in die tijd kon het me echt raken. Het eerste half jaar zag ik het voetbal puur als verplichting. Ik reed de club en zat me alleen maar te focussen hoe ik alles goed moest doen. Pas naarmate ik speelminuten kreeg en op het veld en mijn status steeg, was ik meer op mijn gemak. Ik voelde me gewardeerd door mijn ploeggenoten en kreeg meer vrienden binnen de selectie. Het was een proces waarin ik me in de groep Is beter ging voelen, maar persoonlijk hield ik altijd mijn mindere momenten. Eigenlijk durf ik nu pas eerlijk toe te geven dat ik jaren heb geleefd met bepaalde vormen van faalangst. Ik het misschien het beste uitleggen met mijn indeling van een week. Als we op zondag had gespeeld, was ik op maandag écht mezelf. Ik was ontspannen, kon met iedereen lachen en niets kon me tegenstaan. Lekker een week trainen, ik vond het heerlijk en genoot van de kleine dingen. Op dinsdag had ik dat ook nog een beetje, op woensdag begon ik langzaamaan te veranderen. Ik ging in mijn gedachte al voorzichtig naar de volgende wedstrijd toeleven en dat stond me niet aan. Op donderdag en vrijdag werd ik een stuk gespannener en ontwikkelde de wedstrijd zich in mijn hoofd tot een valkuil. Ik zag het komende duel niet als hét hoogtepunt van een week, maar eerder als struikelblok. Het voelde als een opgave en op de dag van de wedstrijd kon ik helemaal blokkeren. Ik wilde vooral dingen niet fout doen, in plaats van dingen doen. Een verkeerde insteek, want dan ga je het veld in met negatieve energie. Gelukkig kon ik, ondanks alle druk die ik mezelf oplegde, lange tijd wel een hoog niveau halen, maar het voelde niet prettig. Ik genoot er pas van, als de scheidsrechter voor het einde had gefloten. Vervolgens begon de week weer van voren af aan. Ik trok me ook alles aan. Ik was natuurlijk een jongen van de club, kende veel supporters, en kreeg alles mee. Eigenlijk moet dat leuk zijn, maar ik hechtte veel te veel waarde aan de meningen van mensen die ik niet eens kende. Dan las ik bijvoorbeeld op maandag in de regionale krant dat Zomer zijn gebruikelijke foutje maakte. Dat kon me in de war maken. Een journalist schreef het gebruikelijke, zijn eigen interpretatie,maar vervolgens dacht ik dat iedereen het als normaal beschouwde dat ik wekelijks een foutje maakte. Ik wilde voor iedereen alles goed doen, leefde op een manier waarbij ik mezelf ondergeschikt maakte aan mijn omgeving. Als andere mensen me maar goed of aardig vonden, dat was het belangrijkste. Heel onnatuurlijk, met als gevolg dat ik me dwangmatig ging gedragen. Als ik op zaterdag goed had gespeeld, en ik had op vrijdagavond een bepaalde film gekeken, dan was ik in staat om de avond voor de volgende wedstrijd opnieuw dezelfde film te kijken. Niet omdat het ontspannend was, maar puur omdat iets in me zei dat ik het goede ritme niet mocht doorbreken.

Gelukkig ben ik in die tijd de juiste mensen tegengekomen die me werkelijk wilden helpen. Jan van Staa was er daar één van. Hij was een tijdje interim-trainer, en zonder dat we erover hadden gepraat, zag hij aan me dat ik me alles te veel aantrok. Ik weet nog dat we tegen Roda JC moesten spelen en dat hij de dag voor de wedstrijd naar me toekwam en zei: "Nu ga je naar huis, ga je leuke dingen doen, en als je morgen hier op de club aankomt, denk je pas voor het eerst weer aan Roda JC’! Het hielp op dat moment zeker, maar helemaal over was het nog lang niet. De afgelopen jaren hield ik er last van en twee jaar geleden ging ik écht mezelf afvragen of het me allemaal nog wel waard was. Ik wilde plezier hebben. Niet alleen buiten het voetbal, maar ook op het veld en bij de club. Het voelde als een ommekeer, stapje voor stapje ging het beter, totdat ik vorig seizoen onder Fred Rutten het dieptepunt bereikte. Hij was een uitstekende trainer , maar ik wist gewoon dat hij niet meer het volledige vertrouwen in mij had Hij sprak het nooit uit, maar als speler voel je dat. Ik was derde keuze maar doordat drie spelers afwezig waren, kreeg ik een basisplek in het uitduel met Feyenoord. Ik had zo’n slecht gevoel, omdat ik merkte dat hij het ook liever anders had gezien, waardoor ik totaal geen vertrouwen had. Maar het ging niet slecht, totdat nu een uur spelen Roy Makaay voor me kwam en de bal binnentikte. Ik kon wel door de grond zakken, maar diep van binnen voelde ik het moment aankomen. Ik was aan het toewerken naar een fout, en vroeg of laat kwam die dan ook.

De tegentreffer kwam hard aan en ik had direct een voorgevoel dat ik de volgende wedstrijd op de tribune zou komen, terwijl ik het hele seizoen gewoon bij de selectie zat. Mijn vriend en ploeggenoot Niels Wellenberg verklaarde me voor gek, want hij zei dat ik verder goed had gespeeld, maar ik wist het zeker. Vervolgens was ik een week later inderdaad de negentiende man en ik zag het allemaal niet meer zitten. Ik was er helemaal klaar mee en besloot met Rutten in gesprek te gaan. Een dag na de wedstrijd heb ik mijn hart gelucht. Ik zei hem dat ik aan alles voelde dat hij het niet in me zag zitten en dat ik daardoor helemaal verkrampt het veld in ging. Zijn reactie was begripvol, waarna we samen tot een oplossing kwamen. Rutten beloofde me dat hij vanaf dat moment al zijn vooroordelen over boord zou gooien en blanco naar me zou gaan kijken. Het voelde als een gigantische opluchting en in het resterende deel van het seizoen ging het goed als ik speelde. Daarnaast raadde hij me aan met een sportpsycholoog te gaan praten. Hij kende een ervaren psycholoog, bij wie ik zes keer op gesprek ben geweest. Het heeft geholpen. Ik kon mijn verhaal doen en we voerden goede gesprekken over hoe ik het best met mijn gevoelens kon omgaan. Eigenlijk gaf hij me heel simpele tips, zoals de twee seconden-regel. Hij leerde me om in het veld altijd twee seconden vooruit te denken en nooit meer twee seconden terug. Wat gebeurd was, kon je toch niet meer terugdraaien, dus het was verspeelde energie daar nog bij stil te staan. Voorheen kon ik na een slechte bal of actie nog minutenlang piekeren, maar dat leerde hij me af. Ik moest direct klaar zijn voor het volgende moment, want dat was veel belangrijker. Het werkte erfect. Het gaf me vertrouwen, waardoor ik me sterker ging voelen en beter ging spelen. De gesprekken met de psycholoog hebben me heel goed gedaan en de onzekere periode heb ik definitief achter me gelaten. Ik ben het allemaal ook veel meer gaan relativeren. Dat begint voor mij na de wedstrijd met een biertje. Als ik een slechte wedstrijd speel, kan ik er flink van balen, maar als ik dan in café ’t Vossenhol kom, lukt het me nu wel het van me af te zetten. De mensen om me heen kunnen me dan opbeuren, waardoor ik voel dat ik het wereldje kan loslaten. Het zijn allemaal kleine dingen die me hebben geholpen weer volop te genieten van het bestaan als profvoetballer.’

Bron: Voetbal International

Reageer via DTH Facebook of deel via social media of mail.