Column Hengstdal: supporters jubileum

Vandaag verwelkomen we onze nieuwste Trouwe Hond: Hengstdal. Voor alle rechtgeaarde Nijmegaren en streekgenoten zal zijn naam weinig aan de verbeelding overlaten. Vanuit het oosten van onze prachtige stad zal Hengstdal ons team van vers elan en eigenzinnige opinies voorzien, te beginnen met een voor vele mede-supporters ongetwijfeld herkenbaar retrospectief.

 

Tot 1988 kende ik betaald voetbal alleen van tv. Zondag om zeven uur moest je het doen met de samenvattingen van de drie topclubs bij Studio Sport. Als NEC al in de eredivisie speelde, zag ik ze zes keer per jaar verliezen van Ajax, PSV of Feyenoord. NEC zei me toen niet zoveel. Bij gebrek aan Nederlands voetbal, keken wij ‘thuus’ iedere zaterdag Sportschau. Ik kende meer spelers van Werder, Borussia of Eintracht dan van Twente, Roda of Groningen. Van NEC wist ik niet meer dan dat het de club van de stad was. ‘Drie keer niks’, was de mening van mijn Nimweegse familie. ‘Nooit Een Club’, aldus klasgenoten.

Aangestoken door alle successen van het Nederlandse voetbal dat jaar – Oranje werd Europees kampioen, Ajax stond voor het tweede jaar op rij in de finale van de Europa Cup 2 en PSV won de Europa Cup 1 – vond ik het tijd om voetbal in een echt stadion te bekijken. Het werd NEC, want dat was een kwartiertje fietsen. Mijn debuut: NEC tegen GA Eagles, de laatste wedstrijd van seizoen 1987 – 1988. Het was de laatste wedstrijd van Jantje Peters. Pas later besefte ik dat ik een van de weinigen ben die de laatste wedstrijd van de NEC-er van de eeuw heeft gezien. Ondanks dat er toen maar een paar honderd man op de tribune zaten, er niet tot nauwelijks werd gezongen en er vooral veel werd genuild, was ik verkocht. Dit was zoveel leuker dan voetbal op tv en ik wist het zeker: het seizoen erop ga ik weer. De East-Side werd mijn vaste plek.

Het voetbal was vaak niet om aan te zien en de supportersshop was ingericht naar Sovjetmodel: er was één sjaaltje te koop en één petje waarmee je overigens compleet voor schut liep. NEC leefde nauwelijks in de stad. Mijn familie, vrienden en klasgenoten maakten me belachelijk omdat ik altijd en overal mijn NEC-sjaal droeg. ‘Ach jungske, Eniesee? Dat wordt toch nooit wat.’ Maar wat anderen er ook van zeiden, mijn hart was voorgoed rood-zwart-groen gekleurd.

Onlangs besefte ik me dat ik volgend jaar een kwart eeuw NEC-er ben. De afgelopen 24 jaar heb ik mensen die NEK zeggen altijd verbeterd, kan ik al die jaren de kleuren geel-zwart niet uitstaan en heb ik “Weer trekken wij ten strijde” minstens een paar duizend keer gezongen. Ik heb spelers zien komen en gaan, promoties en degradaties meegemaakt, twee bekerfinales bezocht en deze eeuw zelfs tot twee keer toe kunnen genieten van Europees voetbal, iets waar ik in mijn beginjaren als supporter alleen maar van kon dromen.

Eén ultieme droom blijft staan, ook al lijkt die nog zo onmogelijk: het kampioenschap. Mocht dat ergens voor mijn 50-jarig jubileum in 2038 lukken, dan kan ik met een gerust rood-zwart-groen hart met supporterspensioen.

 

Hengstdal

Reageer via DTH Facebook of deel via social media of mail.