Mijn zoon heet Lasse, hij is elf jaar oud, en hij was erbij.
Op zondag 23 mei, de dag van de promotie, word ik met een pens vol zenuwen wakker. Ik stap op mijn fiets en probeer de spanning eruit te rammen. Stel je toch eens voor dat het vandaag gaat lukken. Promotie. Na zo’n bagger seizoen, na zo veel slechte jaren.
Na ruim 80 km fietsen kom ik bezweet thuis. Mijn pens nog steeds vol met zenuwen. Ik pak mijn mobiel en zie dat what’s app ontploft is met berichten. Vrienden, bekenden, supportersgroepen organiseren zich om samen deze dag te beleven. Met elkaar. Net als in het stadion.
Ik heb tijdens het fietsen besloten om deze dag met mijn zoon te beleven. Ik ga douchen en zeg tegen Lasse dat we samen de spelersbus gaan uitzwaaien. We fietsen naar het stadion en om 14:30 staan we op het voorplein. Om 15:11 staat het voorplein in vuur en vlam en passeert de bus ons stapvoets. Lasse zwaait zo hard als hij kan. Een beetje benauwd vraagt hij of de buschauffeur door de rook nog wel kan zien waar hij naar toe moet rijden. Opgewonden en onder de indruk fietsen we samen naar huis en daar begint het lange wachten tot de wedstrijd begint. Ondertussen stromen op mijn telefoon de foto’s en filmpjes binnen van de glorieuze uittocht van onze strijders en dringt het gevoel zich op dat dit wel eens een hele bijzondere dag zou kunnen gaan worden.
Om 18:00 zitten Lasse en ik voor de tv en kijken we samen met vriend Benjamin naar de wedstrijd. We gaan helemaal op in de wedstrijd. We juichen, we wanhopen, we juichen weer en de zenuwen gieren door onze lichamen als we dan uiteindelijk wachten op het laatste fluitsignaal. Om 19:51 ziet Lasse zijn vader juichend naar buiten rennen waar hij op straat een vaag soort dansje doet.